Het verhaal van Zonnekind
Kind en pop
De eerste keer dat er in de kleuterklassen een beroep op me werd gedaan als vervangster, kwam vrij onverwacht. Ik was nog maar net klaar met de pop die ik speciaal hiervoor had gemaakt. Nog laat was ik bezig met het bekleden van zijn ’mandbedje’, waar de pop iedere keer in meegenomen kon worden naar school, als ik zou moeten invallen.
Er was nauwelijks tijd om me erop voor te bereiden hoe de pop in de klas te introduceren en dat was achteraf gezien maar goed ook. Ik had wel al een naam voor de pop: ZONNEKIND. Een mooie naam voor een pop met haren en kleertjes in een zongele kleur.
In de nog lege klas zette ik de pop ’slapend’ in zijn mandje onder mijn stoel. Het was de gewoonte om de kinderen zittend in een kring te ontvangen. Toen de kinderen binnenkwamen, waren ze nogal bedeesd doordat daar iemand anders op de stoel van hun juffie zat. Ze hadden me allemaal wel al eens gezien, maar toch...
Nadat alle moeders afscheid genomen hadden en ik alleen bleef met de kleuters, moest Zonnekind wakker worden. Ik pakte het mandje, nam het op mijn schoot, deed heel voorzichtig het deksel omhoog en begon zachtjes tegen de pop te praten. ”Zonnekind, wordt eens wakker, kijk eens even om je heen, kijk eens even waar je bent, je zult niet weten wat je ziet, nee, je hoeft niet bang te zijn hoor, ik ben bij je...”
(Daarmee werden de onzekere gevoelens van de kinderen verwoord en al hun aandacht getrokken, want daar in dat mandje was iemand die het misschien nog wel enger vond dan zij.) Sommigen gingen staan om zo beter te kunnen zien wat er zich achter het opengezette deksel van het mandje afspeelde. Toen vroeg ik of iemand misschien even Zonnekind door de haren wilde kriebelen, omdat hij daar altijd goed wakker van werd. En ja hoor, een jongetje dat naast me zat en al een blik op de slapende Zonnekind had kunnen werpen, stond meteen op. Heel voorzichtig krabbelde hij wat door de gele wollen haartjes van de pop, die daarop direct onder het dekbedje vandaan kwam. Maar Zonnekind schrok toch wel van al die nieuwe gezichten en ik liet hem dicht tegen me aan kruipen. De gezichten van de kleuters spraken boekdelen, en toen ik tegen de pop zei, dat hij voor deze kinderen echt niet bang hoefde te zijn, schudden ze heftig nee.
Heel voorzichtig liet ik de pop zich omdraaien en de kinderen één voor één aankijken. Eerst liet ik hem zich telkens weer geschrokken omdraaien en tegen mijn schouder aan kruipen, maar na een paar keer durfde hij steeds langer de kinderen aan te kijken. Op het laatst liet ik hem met een armpje naar een kind zwaaien en het ijs was gebroken. De een na de ander kreeg van Zonnekind een handje. De kinderen wilden nu ook van alles over hem weten. Plotseling was daar de vraag: ”Hoe is Zonnekind eigenlijk bij jou gekomen?” en opeens zat ik daar met al die vragende ogen op me gericht, niet zo snel wetend hoe hierop te reageren. Ik wist alleen heel zeker, dat als ik hen zou vertellen dat ik hem zelf gemaakt had, alle bezieling van het moment direct zou verdwijnen. In de hoop, dat me iets te binnen zou schieten, begon ik maar gewoon te vertellen. Ik nam de pop op schoot, maakte het mandbedje leeg, legde het voor me op de grond neer en begon:
—Weten jullie, ik was een keer op een rommelmarkt en daar zag ik dit mandje. Ik vond het heel mooi en heb het gekocht en mee naar huis genomen. Toen ik het in de kamer op de grond zette, kwam Manous, onze poes, direct naar het mandje toe om het aan alle kanten te besnuffelen. Manous was er gek op om in dozen en mandjes te liggen. Ik deed het deksel van het mandje op een kiertje en ja hoor, daar stak ze voorzichtig haar snuit in het mandje en kroop erin. Er gingen een paar dagen voorbij en af en toe als ik Manous zocht, lag ze in het mandje te slapen. Op een dag toen ik Manous riep, om haar eten te geven, sprong ze een beetje wild uit het mandje en daarbij klapte de deksel helemaal door tot op de grond. (Ik deed met het mandje precies voor hoe dit gegaan was)
Het was een mooie zonnige dag en een heldere zonnestraal scheen door het open raam naar binnen, precies in het opengeklapte mandje. En Zonnekind, die bij de zon met alle andere zonnekinderen aan het spelen was, zag opeens deze heldere zonnestraal. ”Hé”, dacht Zonnekind, ”dat lijkt me een mooie glijbaan”. Hij klom op de zonnestraal en roetsjte zo naar beneden. (Ik tilde bij het spelen van Zonnekind rond de zon, de pop hoog in de lucht en liet hem daarna langs de denkbeeldige zonnestraal naar beneden glijden en midden in het mandje neerploffen)
In het mandje neergekomen, zei Zonnekind ”dat was leuk, dat doe ik nog een keertje”. Hij draaide zich om en begon tegen de zonnestraal omhoog te klimmen. Maar dat viel niet mee... Wat was die glad, en ook zo hoog. Toen Zonnekind een stukje geklommen had, kon hij niet verder en gleed weer terug in het mandje. Dat was eigenlijk niet zo leuk en hij verzamelde alle moed en kracht om het nog maar eens te proberen. En inderdaad kwam hij nu een stuk hoger, maar moest het uiteindelijk toch weer opgeven. Hij liet zich glijden en plofte weer in het mandje neer. Zonnekind werd nu toch wel heel verdrietig, hoe moest hij nu terugkomen naar zijn vriendjes bij de zon?
Toen ik de kamer binnenkwam zag ik daar in het mandje boordevol zonlicht het kleine verdrietige Zonnekind zitten. Ik liep voorzichtig naar hem toe en vroeg of ik hem misschien kon helpen. Toen legde Zonnekind me uit dat hij zo graag naar de zon terug zou willen gaan, maar dat hij niet omhoog kon klimmen. Ik nam hem in mijn hand en leidde hem zo hoog mogelijk langs de zonnestraal naar boven. Ik klom op mijn stoel en reikte al hoger en hoger, maar nee, ook ik kwam niet tot aan de zon... ”Laat me maar los” hoorde ik Zonnekind verdrietig zeggen en ik liet hem zachtjes weer in het mandje terug glijden. Maar wat gebeurde toen? ...
Heel langzaam schoof er een hele grote dikke grijze wolk voor de zon en weg was de zonnestraal. Ja, nu werd Zonnekind nog veel verdrietiger en ik nam hem op schoot om hem te troosten. Toen hij riep: ”Nu kan ik helemaal nooit meer terug naar de zon”, heb ik hem direct beloofd, dat hij dan voor altijd bij mij mocht blijven wonen. Ja, dat vond hij wel fijn, maar hij hield zoveel van kinderen, vertelde hij me, en die had hij bij mij nog helemaal niet gezien. Toen ik hem vertelde dat ik twee kinderen had, vond hij dat wel leuk. ”Maar ik hou altijd van heel veel kinderen”, zei hij. Ik beloofde Zonnekind om iedere keer als ik naar school zou gaan, omdat de eigen juf er niet kon zijn, hij met me mee zou mogen en dat hij dan met al die kinderen spelen kon. Van het mandje zou ik dan een mooi bed voor hem maken.—
Wat een opluchting en blijdschap op alle gezichtjes toen Zonnekind van enthousiasme stond te springen op mijn schoot!
Het verhaal van Zonnekind is na die eerste keer nog vele keren opnieuw verteld in allerlei klassen van peuters tot zevenjarigen. Vaak kenden ze het verhaal allang, maar wilden het gewoon weer een keer horen. Altijd weer was ik geraakt door het medeleven op de kindergezichten als duidelijk werd dat Zonnekind niet meer terug kon naar waar hij vandaan gekomen was. Dit was kennelijk voor de kinderen een gevoel dat ze zelf herkenden.
Als er in de klas, waar ik moest invallen, een voor mij onbekend kind was, dan liet ik Zonnekind dit kind altijd heel verlegen begroeten. Het werkte altijd: de verlegenheid van het kind verdween als sneeuw voor de zon en dan mocht Zonnekind ook dit kind een handje geven en soms zelfs een aaitje over de wang. Ook als er een ongelukje in de klas gebeurde, kwam vaak een van de kinderen met Zonnekind aanlopen, zodat hij kon helpen troosten. Door de tranen heen brak dan de zon door en was het leed snel geleden.
Als we met zijn allen iets gingen doen, waar de pop niet aan mee kon doen, dan werd Zonnekind op een speciaal plekje neergezet, zodat hij alles goed kon zien. Als een kind niet mee hielp met opruimen, omdat het daar niet zo veel zin in had, dan zei ik: ”Vraag maar of Zonnekind je helpen wil, dan doe je het samen”. Dan zag ik even later het kind driftig met een hand aan het opruimen, waarbij Zonnekind in de andere hand meeging. Soms lieten de kinderen Zonnekind de spullen tussen zijn armpjes klemmen en hoewel dat niet zo handig ging, stimuleerde het de kinderen wel bij het opruimen.
Er zijn veel tekeningen aan Zonnekind gegeven. Soms gaven de kinderen de tekening aan mij met de mededeling: ”Die is voor Zonnekind”, of ze legden de tekening gewoon bij hem in zijn mandje. Zonnekind werd ook vriendjes met allerlei poppen en knuffels die de kinderen mee naar school brachten, die mochten dan bij hem zitten. Soms waren het er zoveel, dat het mandbedje niet eens meer te zien was. Zonnekind is door de jaren heen een kameraadje geworden van veel kinderen. Zelfs kinderen die inmiddels al in hogere klassen zaten, konden vaak niet nalaten, als ze mij ergens in school tegenkwamen, zachtjes te vragen: ”Heb je Zonnekind bij je?”