Fantasie en werkelijkheid
Kind en pop
We kunnen aan het spel van jonge kinderen waarnemen hoe werkelijkheid en fantasiewereld nog naadloos in elkaar overlopen. Krijgt het kind de gelegenheid het onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid op allerlei niveaus en in eigen tempo te ervaren, dan kan het een creatief denkend mens worden, zonder een fantast te zijn.
Iedereen kan zien, dat bij een poppenkastvoorstelling de kinderen totaal in het spel van de poppen opgaan.
Met rood aangelopen hoofden roepen de kinderen uit volle borst naar Jan Klaassen, dat de boef toch echt net nog achter het andere gordijntje te zien was.
Na een poppenkastvoorstelling beginnen de kinderen onmiddellijk te vertellen wat de poppen allemaal beleefd hebben. Aan de blik van een wat ouder kind zie je dat het best beseft dat er iemand met de poppen speelde, maar toch vertelt het verder.
Zo heeft elk kind zijn eigen manier om het innerlijk beleefde een plek te geven in zijn gevoelsleven en geheugen. Als volwassenen het kind in zijn belevingswereld serieus nemen, werkt dat versterkend op het zelfvertrouwen van het kind.
De boot die gebouwd is van kistjes en planken vaart met zijn bemanning op een wilde zee in de klas. De kinderen gaan helemaal in hun spel op. Als de juf dicht langs de boot loopt, wordt ze door de bemanning gewaarschuwd: ”Kijk uit, juf, je loopt in de zee”.
In de nabijheid van het nog zo vrij spelende kind, is het belangrijk om zelf soepel te denken en het kind te volgen in zijn fantasie en voorstellingswereld. Het spel van de kinderen zou verstoord zijn, als er op dat moment gezegd werd: ”Maak je geen zorgen, joh, ik loop gewoon op het vloerkleed”.
Dat mensen verschillende voorstellingen hebben van dezelfde dingen, ervaren we als volwassenen ook vaak. Het kan pijnlijk zijn om een geliefd verhaal waar we onze eigen voorstellingen bij hebben gemaakt, verfilmd te zien. We moeten onze eigen voorstellingen dan loslaten, om ze te vervangen door die van de filmmakers. En andersom, wanneer je eerst de film ziet en dan het boek leest, maken de filmbeelden het moeilijk om je eigen fantasie te gebruiken.
Een kind is met iets aan het spelen. Het staat plotseling op, slaakt een diepe zucht en gaat iets anders doen. Kennelijk was het even genoeg.
Het kan zijn dat zo’n kind even later weer naar zijn oorspronkelijke spel terugkeert, maar het is ook mogelijk dat zijn aandacht door iets anders wordt getrokken, waardoor op een andere plek weer een nieuw spel ontstaat. Dan kan het achtergebleven speelgoed op ons als rommel overkomen.
Als we het kind op deze ’rommel’ zouden wijzen, begrijpt het ons niet, omdat het weer in zijn spelbeleving terechtkomt zodra het de voorwerpen ziet. Het kind ziet op zo’n moment geen rommel, maar ziet opnieuw zijn dierentuin met alle wilde dieren die ontsnapt waren. Wil je dat het gebruikte speelgoed toch door het kind wordt opgeruimd, dan zou je in dit geval een doos als dierenhok kunnen geven, waarin de dieren kunnen gaan slapen.
Door een kind in zijn fantasie aan te spreken, nodig je hem uit tot handelen. De auto’s gaan daarom op de kastplank, ’in de garage’, of, de poppen lekker in bed, ’omdat ze er zo moe uitzien’.
In de kleuterklas lag een van de poppen totaal uitgekleed op de grond. Een van de jongens, Bob, was al een paar keer over de pop heen gestapt zonder deze echt te zien. Hij kwam maar niet tot spelen.
De juf zag dat Bob zich verveelde en wilde ook niet dat de pop zo op de grond zou blijven liggen. Zij haalde wat poppenkleertjes te voorschijn en vroeg aan Bob: ”Wil jij de pop misschien even aankleden, hij krijgt het zo koud”. De jongen keek haar aan met een uitdrukking op zijn gezicht alsof ze gek geworden was. ”Het is toch een pop...”, zei hij nog, maar pakte de kleertjes wel aan.
De juf tilde toen heel voorzichtig, alsof het een pasgeboren baby was, de pop op en liep er al wiegend en pratend mee naar hem toe. ”Ach, huil maar niet hoor, Bob wil jou best even aankleden”, waarbij zij de pop over zijn ruggetje aaide en troostte.
Op Bob’s wangen kwam een blos toen ze hem de pop voorzichtig aanreikte. Een beetje verlegen pakte hij hem over en begon de pop de kleertjes aan te trekken. Toen Bob zo met de pop bezig was, kwam een stel andere kinderen dat ’vadertje en moedertje’ aan het spelen was Bob vragen met hen mee te doen.
Zo vond Bob een opening naar zijn fantasie en voorstellingswereld, en kon hij zich daardoor in het enthousiaste spel van de andere kinderen mee laten nemen. Een klein zetje van de opvoeder is voor de meeste kinderen gelukkig nog voldoende om in de fantasiewereld binnen te stappen.
Een kind kan bij het spelen zozeer opgaan in hetgeen de pop meemaakt, dat het dit als het ware zelf beleeft.
Een moeder trof een keer de pop van haar vijfjarig dochtertje aan in de stoel waarin zij wilde gaan zitten. Gedachteloos pakte zij de pop op, legde hem op tafel en ging zitten. Haar dochtertje kwam aangerend, pakte de pop van tafel, drukte hem tegen zich aan en zei: ”Je moet haar niet zomaar op tafel leggen, dat vindt ze helemaal niet leuk”. Op haar gezicht kon je aflezen dat het kind gevoelsmatig diep geraakt was, als betrof het haarzelf.
Welke pop een kind kiest om mee te spelen, hangt af van zijn vermogen tot voorstellen. In de vorige eeuw nog kon een kind van vijf jaar met een geknoopt lapje spelen alsof het een prachtige pop was. Ook nu zien we dit vermogen nog wel, maar dan voornamelijk bij heel jonge kinderen. Veel vaker en steeds vroeger vragen kinderen om speelgoed dat de werkelijkheid benadert.
Als poppen de mensengestalte slechts vaag aanduiden, is dat voor de ontwikkeling van het voorstellingsvermogen het beste. Anderzijds moet de pop er aantrekkelijk uitzien, zodat het kind zich met de pop verbinden wil. Er zijn tal van mogelijkheden om een pop voor het kind aantrekkelijk te maken zonder direct allerlei details aan te brengen.
Al een paar keer was Monica haar moeder komen vertellen dat ze het toch zo jammer vond dat haar pop geen neus had. De moeder nam de pop in haar armen, keek met een ernstige blik naar het poppengezichtje en zei: ”Ach, je bent snipverkouden; ik zal je neus eens even snuiten...”.
Het meisje keek verrast toe hoe haar moeder heel serieus met een zakdoek de plaats waar de neus zou zitten ’schoonveegde’. Monica nam haar ’verkouden kind’ over en verzorgde het verder.
Het uiterlijk van de pop zegt niet hoe aantrekkelijk de pop voor het kind is. De manier waarop het kind en de pop elkaar voor het eerst ontmoeten is hiervoor vaak van groter belang. Aan het ’aanbieden van een nieuwe pop’ is een apart hoofdstuk gewijd.